Peilschalen en hoogteschalen
Blauwe peilschalen
Bij veel bruggen en sluizen staan blauwe peilschalen, deze geven aan wat de werkelijke waterstand van dat moment is ten opzichte van NAP. Als de getallen op de peilschaal van boven naar beneden oplopen (eventueel met minteken) dan zal de waterstand onder NAP zijn. Als de getallen op de peilschaal van onder naar boven oplopen dan zal de waterstand boven NAP zijn. Sommige peilschalen zijn in decimeters en sommige in centimeters, let hier goed op. Als je op een peilschaal afleest -3dm dan ligt het waterniveau dus 30 cm onder NAP.
Doe de Vaarbewijs 1 cursus van Vaarbewijs Filmpjes als je wil leren wat hoogteschalen zijn.

Berekening werkelijke brughoogte of waterdiepte
De waterstand in Nederland varieert en de bruggen hebben een vaste hoogte. Hoe kan je nu berekenen of je onder een brug door kan varen?
Waterstand en kanaalpeil
De werkelijke waterstanden variëren, dit is onder andere afhankelijk van de hoeveelheid gevallen regen. Maar ook van hoe de waterschappen de waterstand reguleren met de gemalen.
Het kanaalpeil (KP) is de normale gemiddelde waterstand op die plek. Bij rivieren wordt hiervoor vaak de term stuwpeil (SP) gebruikt.
Deze gegevens staan onder andere in de ANWB Wateralmanak deel 2 en worden opgesteld door de Hydrografische Dienst.
Op waterkaarten wordt de brughoogte en waterdiepte altijd gegeven in decimeters (dm) ten opzichte van het KP. Even ter opfrissing: 1 meter = 10 decimeter = 100 centimeter.
Als op de waterkaart bij een brug bijvoorbeeld H25 staat, dan betekent dit dat de doorvaarthoogte bij een gemiddelde waterstand 2,5 meter is. En D37 betekent een diepte van 3,7 meter bij een gemiddelde waterstand.
Download Rekenhulp
Download onze handig Rekenhulp brughoogte voor dit lastige onderdeel. In onze Vaarbewijs Cursus ga je leren hoe je hem kan gebruiken.
Alles leren voor je Vaarbewijs 1?
- Wil je leren hoe je de werkelijke brughoogte berekent
- Wil je weten hoe je de werkelijke waterdiepte berekent?
- Wil je weten wat de relatie is tussen NAP en KP?
- En hoe je peilschalen en hoogteschalen moet lezen?
Ook je Vaarbewijs 1 halen? Start nu direct!
Wat als je een foutje maakt?
En maak dus vooral geen fouten! De kapitein onder had de cursus bij Vaarbewijs Filmpjes niet gedaan.
Meer lezen?
Een peilschaal is een instrument om de stand (het peil) van het water te meten, bijvoorbeeld het water in een rivier of kanaal. Deze geeft dan de waterstand aan ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil (NAP).
Een hoogteschaal wordt gebruikt om de hoogte van een object aan te geven, bijvoorbeeld de doorvaarthoogte van een brug. De brughoogte wordt vaak aangegeven op een hoogteschaal op de pijler of een stuk voor de brug. Dit is dan een geel-zwarte meetlat met de hoogste waarde onder en de kleinste waarde boven. Daar waar het water de meetlat raakt, kan je de doorvaarthoogte aflezen.
Het Normaal Amsterdams Peil (meestal afgekort tot NAP) is de referentiehoogte ofwel peil waaraan hoogtemetingen en dieptemetingen in Nederland worden gerelateerd. Het NAP staat sinds 1891 voor Normaal Amsterdams Peil. Het is ontstaan uit het Amsterdams Peil (AP), een van de vele lokale en regionale peilen die Nederland vóór de twintigste eeuw kende. Een NAP-hoogte van 0 m is ongeveer gelijk aan het gemiddeld zeeniveau van de Noordzee.
Het NAP-net bestaat uit ongeveer 35.000 zichtbare peilmerken, meestal bronzen boutjes met het opschrift NAP, aangebracht in kaden, muren, bouwwerken of op palen en bovendien 400 ondergrondse peilmerken. De onderlinge hoogteverschillen tussen de peilmerken worden nauwkeurig vastgelegd. Als gevolg van bodembewegingen treden er voortdurend veranderingen op. Eens in de 10 jaar bepaalt Rijkswaterstaat opnieuw de hoogte van de meeste peilmerken.
Het NAP is belangrijk omdat het als referentiehoogte wordt gebruikt voor hoogtemetingen in Nederland. Dit betekent dat alle hoogtes in Nederland worden gemeten ten opzichte van hetzelfde niveau, het Normaal Amsterdams Peil (NAP). Het NAP is onmisbaar voor de bescherming tegen overstromingen. Dijken en andere waterkeringen houden ons land droog. Daarom controleren we regelmatig of onze dijken en duinen nog wel hoog genoeg zijn ten opzichte van het NAP. Daarnaast gebruiken we het NAP ook voor waterbeheer, het plannen van bouwwerkzaamheden en het bestuderen van de bodembeweging.
De brughoogte wordt vaak aangegeven op een hoogteschaal op de pijler of een stuk voor de brug. Dit is dan een geel-zwarte meetlat met de hoogste waarde onder en de kleinste waarde boven. Daar waar het water de meetlat raakt, kan je de doorvaarthoogte aflezen. Als het water stijgt wordt de afgelezen doorvaarthoogte dus vanzelf kleiner. In de Wateralmanak en op kaarten wordt de brughoogte aangegeven ten opzichte van het kanaalpeil.
Het kanaalpeil, meestal afgekort tot KP, is een peil met als referentie het Normaal Amsterdams Peil (NAP). Het wordt plaatselijk voor het gemak gebruikt om een slag minder rekenwerk te hoeven doen bij de hoogtebepaling ten opzichte van de waterstand. Als van een brug of sluisdrempel de hoogte ten opzichte van het kanaalpeil bekend is, kan daar snel worden uitgerekend wat de doorvaarthoogte of vrije diepgang is.
Een stuwpeil is de waterhoogte waartoe een stuw het water opstuwt. De grote rivieren hebben geen vast peil, maar als er een stuw in gebouwd is kent men daar wel een stuwpeil.
Peilschalen zijn te vinden langs de waterkant van sloten, kanalen en rivieren. Ze worden vaak geplaatst door waterschappen of Rijkswaterstaat om de waterstand te kunnen meten. Je kunt ze vaak vinden bij sluizen, bruggen en stuwen. Als je wilt weten waar je een peilschaal kunt vinden in jouw omgeving, kun je contact opnemen met het lokale waterschap of Rijkswaterstaat.
De kaartschaal is de verhouding tussen een afstand op de kaart en de overeenkomstige afstand in werkelijkheid. De schaal kan worden weergegeven in een verhouding zoals 1 : 25.000. De schaal 1 : 25.000 is een grotere schaal dan 1 : 50.000, omdat 1 / 25.000 groter is dan 1 / 50.000. Op een kaart met grote schaal kunnen dan ook per oppervlakte-eenheid in de werkelijkheid meer gegevens en meer details getoond worden dan op een kaart met een kleinere schaal zonder dat de leesbaarheid nadelig beïnvloed wordt.